
4.
De zon was boven het muurtje achter het zwembad uit geklommen en van dramatisch oranje in zachtroze en goudgeel veranderd, zodat de kleuren van de bloemen in de tuin in volle glorie werden belicht. Van het natuurgeweld die nacht was nauwelijks nog iets te bespeuren, het vocht was al grotendeels geabsorbeerd. Uit een regenpijp viel zo nu en dan een druppel op een omgekeerde emmer, wat een ingetogen geluid voortbracht waarbij Fay zich het beeld vormde van een oude dame die gehuld in sarong en met bloot bovenlijf voor hun poort zat en onvermoeibaar dit welkomstritme speelde ter afwering van boze geesten.
Tijdens een vakantie op Bali had ze deze vrouw eens langs de weg zien lopen en de onverstoorbaarheid van de verschijning, die zich niets leek aan te trekken van welke verandering zich ook maar om haar heen voltrok, van de islamitische Javanen die naar het eiland trokken tot de Australische toeristen die met glimmende bovenlijven op lawaaiige motoren langs de tempels sjeesden, had diepe indruk gemaakt. Fay was vastbesloten al deze aspecten van haar nieuwe omgeving tijdens haar verblijf hier te doorgronden, en verdiepte zich tegelijk in de woelige geschiedenis van het eiland, dat als enige het Indonesische hindoeïsme was blijven aanhangen in plaats van te zwichten voor diplomatie en profijt. Zo volstrekt anders dan de wereld waar ze vandaan kwam. Ze zou alles met haar camera vastleggen en proberen te begrijpen wat de beelden haar vertelden.
Haar hele gezin was nog in diepe rust, zelfs de tuin leek nog te dommelen. Alleen de dieren waren wakker. Naast haar voet op het trapje bij haar nieuwe slaapkamer zat een hagedis, die ieder insect dat in zijn buurt landde begluurde, maar geen enkele keer in actie kwam. Hoezeer Fay die vliegen en andere kleine fladderende beestjes hun leven ook gunde, in gedachte moedigde ze het beestje aan. Je kunt het, ga ervoor! Maar het bleef even roerloos zitten als zijzelf. Misschien had het net als zij genoeg aan de anticipatie van een ochtendmaal, zonder het daadwerkelijk te nuttigen.
Even plotseling als de regen die nacht begonnen was, was hij ook weer opgehouden. Fay was met haar half slapende zoontje op de arm naar de kinderkamers gelopen. De eerste die ze binnenliep was leeg, in de tweede trof ze haar dochters in diepe slaap. Ze waren bij elkaar gaan liggen. De jongste had gewoontegetrouw een pyjama aangetrokken en glinsterde van het zweet. Fay zette de airco op lage stand aan, al was Shariff daar principieel op tegen. ‘We zijn hier niet om het koud te hebben,’ hoorde ze hem in gedachten verkondigen. Maar uiteindelijk hadden de kinderen hier allemaal niet om gevraagd, wierp Fay tegen. Haar eerste taak hier was om het hen naar de zin te maken. Het was vanwege hen dat ze zich als een martelaar onder de dozen had bedolven.
Haar zoontje had ze mee naar bed genomen, waar ze nog een tijd wakker had gelegen met een aangenaam beklemmend gevoel, alsof ze zich geen moment mocht losmaken van al deze nieuwigheid. Uiteindelijk moest ze in een soort slaap zijn gevallen, want ze ontwaakte van gezang dat veel weghad van monnikgechant en ongeveer twintig minuten had aangehouden. Ze had zich voorzichtig losgemaakt van haar in de lakens verstrikte zoontje en Shariff, die nog exact lag als toen hij in slaap was gevallen. Ze was op de veranda gaan zitten om de zon te zien opkomen en de tuin bij daglicht te aanschouwen.
Als hij kwam, ze had geen idee hoe laat, zou ze de tuinman de namen van de bloemen vragen. Ze hadden het idee van een tuinman belachelijk gevonden, maar nu ze om zich heen keek was begreep ze het volledig.
Aan de andere kant van de tuin, boven aan het trappetje naar de huiskamer, waar de chauffeur ze netjes op een rij had gezet, stonden nog steeds de koffers en tassen. Een paar waren deels geopend voor de hoognodige spullen, zodat er wat kleren uitstaken. Er lag een losse sok op de grond.
Toen ze aanstalten maken op te staan om hem op te rapen, bewoog de hagedis. Hij zat nu nog dichter bij haar voet dan eerst. Ze vormde geen bedreiging voor hem, bedacht Fay trots. Ze was net als hij een solitair wezen dat zo heel af en toe van positie veranderde en niet veel anders deed dan andere levende wezens bestuderen. Ze werd door hem geaccepteerd. Samen keken ze toe wat deze dag zoal te bieden had. Ze bleef zitten.
Kritischer over haar plotselinge aanwezigheid waren de hanen. Nu de zon hoger stond voerden ze een voortdurend, instemmend gesprek met elkaar. Hun uithalen klonken vanuit verschillende richtingen, alsof ze zich in een verborgen cirkel om haar heen hadden opgesteld om haar komst te bespreken. Ze namen de tijd om over elkaars inbreng na te denken en reageerden als het ze uitkwam, traag maar energiek. Ze is wel erg lui, kukelde de een. Ja, beaamde een ander, zo veel later dat hij zelf een al even luie indruk wekte. Ze zou een ontbijt kunnen gaan halen voor haar gezin, of de spullen uitpakken en het huis een beetje inrichten. Of ze zou een van al die boeken kunnen gaan lezen waar ze zogenaamd nooit de tijd voor had – weer een ander. Gun dat kind wat rust, bemoeide een vierde haan zich ermee. Soms moet een mens niks moeten. Moet je kijken hoe bleek ze is.
Fay gluurde naar de huid van haar arm, die in het gouden licht haast doorzichtig leek, en toen weer naar de hagedis, die, had ze de indruk, een beetje afwachtend terugkeek, alsof hij wilde zien of ze in dat gestook van die hanen zou trappen. Ze schoof een stukje de schaduw uit, hief haar kin in de lucht en sloot de ogen. Natuurlijk trapte ze er niet in. Die hanen hadden wel wat interessanters te bespreken dan haar teint. Hun gekukel was een eeuwigdurende opsomming van de voordelen van de zon, die elke dag zodra deze zich liet zien werd vervolgd. ‘Het licht!’ kukelde een. ‘De warmte!’ een ander. Meer aanprijzingen kon Fay in haar lome toestand niet bedenken, maar met deze twee was ze tevreden.
In zekere zin vatte dit moment alles samen waar ze de afgelopen maanden naartoe had geleefd: haar gezinsleden waren in rust, ze was omhuld door het nieuwe, de schoonheid, de leegte. De tijd strekte zich alle kanten op uit in plaats van in een lineaire lijn waarvan het einde altijd in zicht was in de vorm van de zoveelste deadline.
De honden, de kippen, de krekels en vele andere, zoemende insecten begonnen zich gaandeweg te bemoeien met het hanengesprek, met deze ode aan de veelzijdige natuur, die zich in de nog geen twaalf uur dat ze hier was al in drie verschillende gedaanten aan haar had gepresenteerd, alsof ze iemand ontmoette die eerst mysterieus, daarna dramatisch en vervolgens lieflijk overkwam, en niets liever wilde dan deze persoon doorgronden.
Als haar leven een musical was zou ze nu opspringen en op het ritme van die denkbeeldige trommel, waar dat denkbeeldige vrouwtje haar langdurige hymne op speelde, en op het lied van de dieren een dans uitvoeren, als Maria die in West Side Story de liefde heeft ontdekt. Als de visuele weergave van Ramses Shaffy’s Pastorale. Je kunt wél houden van de zon, zou haar muzikale weerwoord zijn.
Zo nu en dan raasde een scooter voorbij en de vogels brachten een breed arsenaal van melodieën ten gehore, van bescheiden snerpgeluidjes tot lange monotone klanken, af en toe overstemd door een in toonhoogte oplopend lied, zo hard en schel dat ze haar nek half omdraaide om tussen de gordijnen door de slaapkamer in te gluren. Niets dan rust.
De zoveelste scooter minderde vaart naarmate hij dichterbij kwam en reed vervolgens zo te horen de oprit op, hun oprit, om voor te deur te stoppen. Fay ging rechtovereind zitten. Het kon een schoonmaker zijn, iemand met een of andere boodschap, een buurman die kennis kwam maken. Ze tuurde voor zich uit en luisterde gespannen. Ze wilde nog niks, en niemand, vooral. Ze wilde alleen zijn met haar gedachten en belevingen, en straks met haar gezin. Ze wilde zich in een musical wanen.
Er klonk gepiep van een telefoon, onheilspellend dichtbij. Fay keek naar de hagedis, die haar aanwezigheid niet verraden zou. Het getik van de regendruppels trok zich van de verstoring niks aan en ging rustig verder. Ze keek nog eens achterom, naar de slaapkamer, en beeldde zich in dat zij daar nog tussen die twee lichamen in lag, het kleine jongetje en de man, alsof ze degene voor de poort met dat visioen voor de gek kon houden. Niet veel later kwam het geronk van de motor weer op gang en al snel klonk het steeds zachter en verder, tot het verdwenen was.
Fay strekte haar benen uit. Gelukt.
Ze wist dat ze zich gastvrijer moest opstellen nu ze hier woonde, dat privacy een luxe goed was. Ze wist ook dat het zijn charme had. Het betekende niet alleen dat anderen zich op elk moment van de dag en waar dan ook aan jou konden opdringen, maar ook dat je eigen aanwezigheid nooit als onwenselijk werd ervaren. Het betekende dat je de nabijheid van een ander als een meerwaarde beschouwde in plaats van als een mogelijke bron van irritatie, dat je in onverwachte situaties belandde en op onverwachte ideeën werd gebracht. Ja, het had beslist iets om elkaars persoonlijke ruimte wat minder te respecteren. Maar ze kon toch niet van het ene op het andere moment zijn aangepast hier.
Ze leunde tegen de glazen deur en zocht met haar ogen de hagedis, haar bondgenoot in apathie. Hij was weg. Op dat moment klonk dichtbij de roep van een gekko. Ze telde. Shariff had haar geleerd dat ze bij zeven keer een wens mocht doen. Er was geen toepasselijker moment dan dit om een wens te doen.
Maar op de zevende tweelettergrepige roep volgde een zachte, langgerekte, plagerige achtste. Toen ze op dat moment niet veel verderop getoeter hoorde, werd Fay plotseling overvallen door een onheilspellend gevoel. Aten gekko’s hagedissen? Was dit een teken? Een les? Zou ze als ze zelf geen actie ondernam (ook) worden opgeslokt door iets wat groter was dan zijzelf?
Ze strekte nu ook haar armen uit en kwam langzaam overeind om de slingerende sok aan de andere kant van de tuin op te rapen en meteen ook maar de inhoud van de ijskast te inventariseren, al vermoedde ze dat die even leeg was als haar maag, en als haar agenda de komende tijd.