
6.
Wie heeft dat er wanneer opgeplakt?’ riep Catharina zodra ze binnenkwam tegen de eerste de beste binnen haar blikveld. Het was een van de nieuwe meisjes, van wie ze de namen was vergeten. Ze had een lief gezichtje dat enigszins door een beugel werd ontsierd, zodat Philippe en zij onderling over haar spraken als Beugelbekkie. Het meisje haastte zich om uit te leggen dat ze die ochtend vroeg waren langs geweest en hadden gezegd dat Ibu Ina haar toestemming had gegeven.
Catharina zuchtte. Dat had ze inderdaad. Tegen haar zin weliswaar. Ze had te horen gekregen dat haar bedrijf niet voldeed aan de nieuwe, officiële regels die voor bedrijven op Bali golden. Om te beginnen moest de gevel op die van een Balinese tempel lijken. Er bleken – zoals voor alles – mannetjes te bestaan die dat voor je regelden en Catharina had er op goed vertrouwen – daar ging ze al – een ingeschakeld. Daarna was ze het vergeten.
‘Maar wie bedenkt dan ook in godsnaam zo’n oplossing. Zeil met een print van bakstenen,’ verdedigde ze zichzelf hardop, in haar eigen taal. Het meisje, dat haar niet verstond, keek haar onzeker aan. Die regeluitvoerders hadden natuurlijk geen idee dat ze een inrichtingsbedrijf had, dacht Catharina, en dat het daarom wel gunstig was om iets van stijl uit te stralen. De regelverzinners trouwens evenmin. Maar dit was ronduit beledigend. Met het kastesysteem was van alles mis, en de stofjes waar de kebaya’s voor de ceremonies van gemaakt werden waren vaak verre van verfijnd, maar verder kon je de Balinese godsdienst toch geen gebrek aan smaak verwijten. En aan karakter evenmin. Ze wenste vurig dat de regering met deze oplossing geen genoegen zou nemen, tot ze zich realiseerde dat dat zou betekenen dat ze in dat geval nog een lange, bureaucratische weg zou moeten afleggen. Een betere optie was om een gevel als deze, die ze eenmaal aan het werk niet meer zou zien, voor lief te nemen.
Ze wenkte het meisje, dat haar nog altijd welwillend aankeek, om met haar mee naar buiten te komen. Op een paar meter afstand van de muur bleven ze staan. ‘Ben jij nou niet beledigd als je dit ziet?’ vroeg ze haar, dit keer in het Indonesisch. Het meisje keek haar opnieuw onzeker aan. ‘Nou?’ vroeg Catharina ter verduidelijking dat ze een antwoord verlangde. Pas toen ze van de gevel ongeduldig naar het meisje keek, vielen haar van zo dichtbij de bredere neus en het kroezige haar op, en realiseerde ze zich dat ze geen Balinese was. ‘Vindt u het niet mooi?’ doorbrak het meisje de aarzelende stilte. Catharina maakte haar ogen groot. ‘Mooi?’ Ze begon te lachen. Het meisje ook, zichtbaar opgelucht. Het leek Catharina eigenlijk wel een lief en slim kind. Ze herinnerde zich ook weer het sollicitatiegesprek: ze had twee jaar voor haar zieke oma gezorgd, op Sumba, maar nu had haar jongere zusje de zorg op zich genomen en wilde ze geld verdienen om hen te onderhouden. Catharina had haar meteen gewaarschuwd dat ze niet zwanger mocht worden, waar het meisje net zo opgelucht om had gelachen als ze nu lachte. Ze had haar het beheer van de voorraden toegewezen. Ze zou bij Dave nog eens informeren hoe ze heette.
Ze gebaarde tegen haar dat ze weer naar binnen mocht en bedacht terwijl ze het kind achterna ging dat Philippe vaker gelijk had dan ze doorgaans toe wilde geven. Volgens hem bestond goed vertrouwen niet, en handelde ze in werkelijkheid uit luiheid. Hij vertrouwde ‘niets en niemand’, zo luidde zijn lijfspreuk, verkondigd met een trots die bij Catharina ergernis opwekte. Maar op momenten als dit, als ze weer eens bleek te hebben ingestemd met iets waar ze niet achterstond en wat volstrekt verkeerd uitpakte, ontstond een voorzichtig vermoeden dat hij misschien gelijk had, dat ze zich inderdaad door haar luiheid liet leiden. Een vermoeden dat ze onmiddellijk weer de kop indrukte, evenals haar voornemen zich met deze gevel te verzoenen.
Toen ze het gebouw opnieuw binnenstapte zag ze Dave zitten in de gekoelde ruimte achter glas, omhuld door lege bureaus. Zijn haar zat als altijd een beetje in de war, zijn hemd hing open en zijn lichaamshouding was joviaal. Hij was het type dat als je tegenover hem in een café zat achterover zakte in zijn stoel, een elleboog over de leuning legde en met zijn andere arm gebaren maakten om zijn verhalen te ondersteunen. Maar in zijn blik lag iets onzekers verborgen dat Catharina zelfs op deze afstand opviel. Meteen toen hij haar zag stond hij op.
Catharina bleef stilstaan, en zei toen hij even later voor haar neus stond met een knikje in de richting van het lege kantoor: ‘Is er een of ander virus uitgebroken of zo?’ Dave, niet gevoelig voor grapjes, lichtte toe dat vandaag een fotoshoot van een groot Canadees modetijdschrift in een van de huizen stond gepland en dat de anderen daarheen waren om de cameraploeg en modellen te ontvangen. Catharina knikte kort en maakte aanstalten verder te lopen. Maar Dave was nog niet klaar. Weer begon hij over de belangrijke gast die al een paar keer had gebeld en ook naar Catharina gevraagd, wat Dave echt had geprobeerd af te houden maar dat was heel moeilijk omdat hij…
‘Ik kan dan misschien niet rustig koffiedrinken, koffiedrinken zal ik toch echt,’ onderbrak Catharina zijn relaas. Ze schonk hem een vriendelijke blik, waarin ze het vertrouwen probeerde te leggen dat ze kon rekenen op zijn begrip voor deze toch vrij bescheiden wens. Daarna liep ze zonder op een antwoord te wachten met grote passen door naar de andere kant van de loods, terwijl ze hem nariep dat ze straks langs zou lopen.
Ze ging het kleine keukentje in dat achterin de ruimte was gebouwd.
Aan het aanrecht stond Putu de kopjes in te ruimen. Putu was sinds een paar maanden de office manager – een term waar Dave mee was gekomen. In Catharina’s ogen was ze een veredelde schoonmaker die ook wat bestellingen deed. ‘Goedemorgen, Ibu Ina,’ zei ze met haar lieflijke, ondoordringbare glimlach. Catharina groette terug, zonder glimlachen, pakte een van de kopjes, inspecteerde of het wel schoon was, deed dat vervolgens ook met de andere kopjes en plaatste er twee met een opmerking tegen Putu terug op het aanrecht. Vervolgens zocht ze het juiste kuipje uit om een stevige kopi voor zichzelf te bereiden. Putu’s herhaaldelijke aanbod het voor haar te doen had ze afgeslagen, zijzelf was de enige die hem perfect kreeg.
Terwijl ze de inhoud van de kuipjes opensneed en vervolgens aanstampte in haar kopje, had Catharina het gevoel dat Putu haar bestudeerde. Maar toen ze over haar schouder keek, was er was geen Putu meer. Het keukentje was leeg.
Op de trap naar haar kantoor spiedde Catharina nog eens langs alle wanden van de mok in haar hand, alsof ze de plattegrond van een nieuw in te richten huis ter inspiratie bestudeerde, en nam een slok. Voor de dichte deur van haar kantoor bleef ze even staan uitkijken over de loods, waar drie interieurs op verschillende pallets hun verscheping lagen af te wachten. Een ervan moest vandaag op de boot naar Mauritius.
Door de gesloten deur heen hoorde ze de telefoon in haar kantoor rinkelen. Dewi nam op. Catharina ging naar binnen en vrijwel meteen, zonder groeten, en zonder een glimlach, overhandigde Dewi haar de hoorn. Het was een van de redenen dat ze zo gehecht was aan Dewi. Een van de redenen waarom ze haar als een van de weinigen vertrouwde. Zelfs Philippe vertrouwde haar. Dat ze niet aan overdreven geglimlach en beleefde uitlatingen deed maakte haar in Catharina’s ogen een oprecht en goed mens.
‘Dave,’ zei ze alleen.
Catharina pakte de hoorn met links aan, terwijl ze nog een slok koffie nam. Ze was vergeten bij hem langs te gaan – als vergeten het juiste woord was.
Het bleef heel even stil, daarna besloot Dave blijkbaar dat hij haar inmiddels aan de lijn moest hebben. ‘Catharina? Ik kan echt niet langer met deze man praten, sorry. Ik heb het geprobeerd, maar hij wekt niet de indruk ooit in zijn leven naar iemand geluisterd te hebben.’
Catharina wist over wie het ging: Albert nog wat, een ingewikkelde achternaam die ze niet thuis kon brengen of onthouden, maar die haar vaag bekend voorkwam. Een wat oudere Fransman die in zijn eentje alle huizen om de beurt had gehuurd en vanaf het begin over alles ontevreden was geweest. Ze voelde ineens een strijdvaardig verlangen hem te woord te staan en te horen wat hij nu weer gevonden had in haar met zorg en liefde ingerichte huizen, die ze van werkelijk alle gemakken had voorzien. Ze was tot nu toe heel geduldig met hem geweest, had hem op allerlei manieren geprobeerd tegemoet te komen in zijn onzinnige verwachtingen, die ze via het personeel in de huizen vernam. Ze had ontbijtjes voor hem laten bereiden, flessen wijn laten bezorgen en voor één huis, waar de AC een halve dag kapot was geweest, had ze zelfs een fikse korting aangeboden – daar had ze niks meer op gehoord. Alles wat haar deze ochtend dwarszat, al die kleine onvolmaaktheden die een groter geheel in haar leven symboliseerden, spanden nu samen en vertaalden zich in een driftige opwelling gericht op deze man. Tegelijkertijd voelde ze zich uitgedaagd die woede te controleren. Tegenover onredelijkheid kon je maar het best zo veel mogelijk redelijkheid plaatsen, had Catharina in haar leven geleerd, maar het lukte haar niet altijd de benodigde zelfbeheersing op te brengen. Als ze hem te woord zou staan, zou ze hem ofwel de volle laag geven, ofwel zichzelf overtreffen in een verdraagzaamheidsproeve. Ze bepaalde geen strategie en besloot zichzelf te verrassen.
‘Laat hem mij bellen,’ zei ze Dave.
Ze hing op en zes seconden later – ze zat inmiddels achter haar eigen bureau – ging de telefoon opnieuw. Een gebrek aan efficiëntie kon je de man niet verwijten.
‘Catharina Claudel,’ zei ze met zwaar Frans accent, omdat ze vond dat die klanken op de een of andere manier gewicht in de schaal legden – zijn superioriteitsgevoel omdat hij Frans was kwam er alvast mee te vervallen. Hij was schijnbaar niet onder de indruk. Zijn reactie liet nog geen tel op zich wachten. Hij leek de tirade die hij tegen Dave had gehouden voort te zetten waar hij was gestopt, of herhaalde hem misschien woord voor woord. Catharina liet al die woorden in haar oor resoneren zonder de betekenis tot zich door te laten dringen. Ondertussen scrolde ze door haar 244 ongelezen mails, opende er soms een en verplaatste een heleboel naar de prullenbak, er steeds op lettend dat ze de glimlach op haar gezicht vasthield. Die strategie paste ze ook toe als Philippe tegen haar tekeerging: blijven glimlachen. Het dreef hem buiten zinnen.
Maar Albert kon haar niet zien. Hij nam zijn tijd. Catharina kende zijn manier van praten. Informeel, beeldend, met veel uithalen en overdrijvingen. Hij zou iets doen in de mode-industrie. Hij was rijk. Ook dat hoorde ze aan zijn stem. Hij was zo rijk dat hij zijn tijd kon verknoeien met oeverloze telefoongesprekken, aangezien niet zijn eigen, maar andermans tijd hem geld opleverde. Hij was zo rijk dat het hem heel natuurlijk afging anderen te vertellen wat ze wel en niet goed deden, dat hij niet langer snapte dat je met geld niet alles kon kopen. Hij was zo rijk dat hij iedereen om zich heen was gaan wantrouwen en had verjaagd – arme man.
Toen de tirade stopte stond het aantal ongelezen mails op 121. Albert was al enkele minuten geleden in herhaling vervallen en zag waarschijnlijk in dat langer doorgaan geen zin had. Misschien had hij nooit de illusie gehad dat zijn telefoontje iets uit zou halen (tenzij hij uit was op nog een fles Bourgogne, van uitzonderlijke kwaliteit die je hier op Bali niet snel vond), en was zijn eigen zin in de hele onderneming hem vergaan. Dit was zijn verzetje geweest. Arme, eenzame man. Er viel een stilte. Catharina verbreedde haar lach.
‘Wat dacht je ervan om vanavond samen uit eten te gaan?’ vroeg ze voordat ze er erg in had. Ze zag hoe Dewi, die op kantoor veel talen had opgepikt, geamuseerd haar hoofd omdraaide – en snel weer terug toen Catharina haar een pokerblik schonk. Meteen zette ze haar glimlach weer op.
Aan de andere kant bleef het stil. Het leek of ze gerommel hoorde. Misschien verplaatste hij zijn telefoon van zijn ene in zijn andere hand, was zijn oor klam geworden en zijn hand zweterig. Misschien ging hij verzitten om zich een nieuwe houding aan te meten voor deze geheel onverwachte wending.
‘Dat is goed,’ hoorde ze toen. En na een plek en tijd te hebben genoemd, hing Catharina op en vroeg zich af wat ze zich nu weer op de hals had gehaald. Ze gluurde nog even opzij naar Dewi, die geconcentreerd naar het excelsheet voor haar neus staarde, alsof er niks gebeurd was. (Ook dat waardeerde ze aan Dewi. Ze maakte geen heisa om kleine dingen en had feilloos door waar ze wel en geen aandacht aan moest besteden.)
Ze reikte haar de hoorn weer aan, pakte haar eigen telefoon en liep haar WhatsApp-lijst door. Het was een tijdje geleden dat ze met Shariff had geappt, de zakelijke afwikkeling hadden ze per mail gedaan. Maar nu had ze hem dringend nodig. Zoals een officemanager ook schoonmaakte en, mocht je dat willen, koffie voor je zette, zo kon een algemeen manager je best bijstaan bij ingewikkelde etentjes, die je in de categorie ‘algemeen’ zou kunnen scharen. In de categorie van alle dingen die hij voor haar zou gaan ‘managen’ om ze in goede banen te leiden. Ze zou hem en zijn gezin warm verwelkomen, ze zou trakteren. Ze zou Ginny uitnodigen zodat ze hier vast wat mensen leerden kennen. Ze kon geen enkele reden bedenken waarom Shariff en zijn gezin die avond niet met Albert en haar mee uit eten zouden willen.