1.

De eerste keer dat Shariff de oprit op reed van wat zijn nieuwe huis in de tropen zou worden, was hij met heel andere dingen bezig dan hij van tevoren had bedacht. De scheefgezakte houten poort waarvan de chauffeur de deuren opende, waarna hij ze achter grote stenen klemde zodat ze er ongestoord doorheen konden rijden. De kapotte flessen die op de muur langs de oprit bevestigd waren – met de scherven de lucht in, alsof hij in plaats van in een rustige woonwijk in een gevaarlijke of juist deftige buurt terecht was gekomen. De bloeiende bougainville die eromheen kronkelde en, zag hij in het zwakke schijnsel van het lichtje voor de deur van zijn toekomstige huis, witte en roze bloemen droeg. De jasmijngeur, die Fay opmerkte. Hij vertelde haar dat de geur in werkelijkheid van een andere plant afkomstig was, een Aziatische variant die alleen ’s avonds bloeide en waarvan hij altijd de naam vergat.

De drie kinderen waren in de gekoelde auto vanaf het vliegveld vooral bezig met hun voornemen te gaan zwemmen zodra ze in hun nieuwe woning waren aangekomen, maar maakten zich door de ijzige airconditioning gaandeweg zorgen over de temperatuur. Toen de hitte zodra ze bij aankomst de deuren openden weer domineerde, waren ze uitzinnig rondjes over het patioachtige parkeerterreintje bij de villa gaan rennen, terwijl Fay onder de bloemen ongeduldig stond te wachten tot Shariff zijn gesprek met de chauffeur afrondde. Ze waren bij de geopende achterklep in de weer met bagage, waarover ze een praktisch overleg schenen te voeren. Ze verstond nog nauwelijks Maleis en kon zich op dat moment niet voorstellen dat daar ooit verandering in zou komen, zo vreemd waren de klanken. En daardoor zo heerlijk. Normaal luisterde ze graag als Shariff dit soort exotische gesprekken voerde, zoals ze graag naar het Mandarijn luisterde in de Chinese massagesalon, dat klonk alsof de vrouwen daar geheime boodschappen met elkaar uitwisselden terwijl ze het in werkelijkheid misschien hadden over steunkousen, een verhoogde huur of een nieuwe Netflixserie. Maar op dit moment wilde ze niets liever dan naar binnen.

Eindelijk kwam de chauffeur, een man die niet alleen met zijn mond maar ook met zijn ogen en hele gestalte onophoudelijk grijnsde en in de auto alles over hun plannen had willen weten, met twee koffers aangelopen, die hij voor het trappetje zette waar Fay op stond. Hij haalde een sleutel uit zijn zak en betrad de treden. Achter hem aan kwam Shariff, met losse spullen van de kinderen in zijn handen – knuffels, een stickerboek, jasjes en een losse schoen. Nerveus van blijdschap keek hij naar zijn vrouw. 

De kinderen stormden zodra de deur op een kier stond naar binnen, en terwijl hun bewonderende kreten al klonken bleven Fay en Shariff elkaar aankijken. Hij gebaarde dat zij voor mocht, maar ze bleef staan waar ze stond. ‘Ik zal eerst naar binnen gaan, maar wel in jouw armen.’ En toen Shariff haar wat aarzelend aan bleef kijken: ‘Jij gaat me de drempel over dragen.’ 

Ze hadden hun huwelijksnacht in een strandhut zonder drempel doorgebracht, en sindsdien herinnerde ze hem er graag aan dat hun echtelijke leven nog niet officieel was ingewijd. Wat was daarvoor een beter moment dan dit, waarop ze op het punt stonden een nieuw leven te starten? 

Zonder aarzelen legde Shariff zijn rommelige buit op de onderste tree en met de nodige moeite tilde hij haar op. Ze was een paar centimeter langer dan hij, en nauwelijks lichter. Maar hij liet zich niet kennen en besteeg langzaam, zonder wankelen, de treden, stapte de drempel over en keek haar triomfantelijk aan, waarvoor hij zijn nek in een ingewikkelde hoek moest draaien. ‘Selamat datang,’ zei hij. ‘Jij ook,’ antwoordde ze, zonder aanstalten te maken weer op eigen benen te gaan staan. 

Na de houten deur volgde een steiger omgeven door fakkels die langs een vijver in de aarde waren geplant. Uit het water stak een schildpadkopje de lucht in. Meteen verdween het weer. ‘Ik dacht dat we geen huisdieren mochten!’ riep Fay uit. Even was een schildpad het spannendste dier dat ze kon bedenken. 

Toen Shariff verder liep zagen ze ook grote gevlekte karpers naar het oppervlak toe zwemmen, alsof ze hen begroetten. Ze hoorden kikkers, een gekko.

Op het punt waar de steiger de hoek om ging, bleef Shariff opnieuw staan. Hier hadden ze zicht op het huis, dat bestond uit drie losse ronde ruimten verbonden door een grote, weelderige tuin, vol spookachtige schaduwen. 

Het eerste wat Fay opviel was het rieten dak van het hoofdgebouw, waaronder zich verdeeld over twee verdiepingen de open huiskamer en twee slaapkamers bevonden. Het liep in een punt omhoog en was nog grandiozer en indrukwekkender dan op de foto’s. Ook in de tuin brandden fakkels, die contour gaven aan de donkere planten, struiken en bomen. Ze knikte tevreden. De kinderen renden van vertrek naar vertrek en riepen dingen als ‘Nóg een badkamer’ en ‘Deze neem ik’. Tijd om te zwemmen hadden ze niet. 

‘Wow,’ zei Shariff alleen maar. En toen Fay niks zei: ‘Gaat het goed?’ Zijn hoofd draaide weer in die ongemakkelijke hoek. Met zijn donkere huid zweette hij niet snel, maar nu zag Fay de druppels bij zijn haargrens. Ze lag inmiddels wat ongemakkelijk in zijn armen, haar linkerbeen glipte bijna weg. Maar ze was nog niet van plan Shariff te ontzien. 

‘Het gaat heel goed,’ zei ze. ‘Ik heb het alleen een beetje warm.’ 

Het was alsof het donker aan ze plakte. Voordat ze vertrokken waren ze gewaarschuwd voor de hitte. Het was midden in het regenseizoen, maar het had al sinds november niet geregend, en elke stap die je zette was er eigenlijk een te veel. Dat vonden ze niet erg. Ze verlangden naar hitte en waren van plan voorlopig, al was het maar een week, een paar dagen, een dag, zo weinig mogelijk stappen te zetten. 

Maar op dit moment begon Shariff met grote passen te lopen. ‘Dat komt goed uit,’ zei hij, terwijl hij links afsloeg in de tuin, onder een lage boom doorging, zodat hij even door de knieën moest, waarna hij opnieuw een trede besteeg. Voordat Fay het doorhad stond hij op de rand van het zwembad. ‘Je wordt te zwaar.’ Hij trok zijn armen in een ruk opzij. Haar poging hem mee het water in te trekken mislukte, maar de kinderen werden door de plons gelokt en kwamen gillend aangerend om hun vader erin te duwen en er daarna met kleren en al achteraan te springen.

Het water was aangenaam door de zon die het de hele dag had beschenen en ze leefden zich er net zo lang schreeuwend, gillend, duwend, spetterend in uit tot alle spanning van de reis, het afscheid, de verwachtingen, de vermoeidheid aan het water was overgedragen, dat er evengoed kalmpjes bij lag toen de kinderen later in het huisje op het verhoogde plateau naast het zwembad, dat een bale werd genoemd, een spionagespel beraamden. Shariff was naar de keuken gegaan om twee biertjes te halen, die ze op het vliegveld hadden ingeslagen, en Fay zat op de rand van het zwembad de lucht te bestuderen. Er werden vuurpijlen afgestoken, alsof na de vissen ook de buurt hen verwelkomde. Daarna was de hemel zwart met oneindig veel ongelijkmatig verdeelde lichtjes. Vanuit de keuken riep Shariff haar toe dat het halfdrie was.

‘Moet je kijken,’ zei ze toen hij naast haar kwam zitten. Ze proostten en zochten samen de paar sterrenbeelden die ze kenden. De chauffeur had terwijl zij zich uitleefden hun bagage netjes op een rij boven aan het trappetje van de huiskamer gezet, ze waren hem helemaal vergeten. Ze waren ook vergeten dat het nacht was en hadden veel te veel lawaai gemaakt. Maar Fay beschouwde de zorgeloosheid als goede voorbode. 

Na een paar bier legden ze de kinderen in bed en gingen zelf ook loom liggen, naast elkaar, boven op de deken want zelfs voor een katoenen sprei was het te warm. 

‘Wat is dat?’ vroeg Fay na een tijdje. Shariff, die wist dat ze een geluid in de verte bedoelde, zei dat hij het niet wist. ‘Misschien de weg…’ opperde hij. 

‘Zou je die zo ver kunnen horen?’

Fay ging overeind zitten, klaarwakker door haar verkenningsdrift. Ze luisterden een tijdje in stilte. ‘Ik ga kijken,’ zei ze toen, trok een T-shirt aan en verliet de slaapkamer, richting de steiger. Shariff kwam in een sarong achter haar aan. 

Ze liepen de oprit over naar de weg, die warm en ruw voelde aan hun blote voeten. Terwijl ze naar boven keken, overweldigd door de hoeveelheid sterren die zich zonder de beschutting van de bomen openbaarde, liepen ze naast elkaar in de richting van het geluid. Na een stap of twaalf bleef Shariff staan. ‘Het is de zee!’ riep hij. ‘We horen de zee vanuit onze slaapkamer!’ 

Hij had gelijk. Ze bleven staan luisteren. Fay was vergeten hoe hard golven bulderen als ze in hoog tempo na elkaar op het strand stukslaan, stelde zich een woeste Poseidon voor die dit allemaal teweegbracht en vroeg zich af of er een Balinese equivalent bestond. Ze zou het opzoeken in een van haar boeken over Balinese cultuur. Toen ze even later langzaam terugliepen constateerden ze als kleine kinderen om de paar passen dat het geluid er nog steeds was. 

 

Shariff was snel ‘weg’, zoals hij in slaap vallen noemde. Fay lag met de ogen wijdopen naast hem. Na maandenlang dozen te hebben gevuld en alles te hebben ingedeeld in kleine, pasklare eenheden, lijstjes te hebben afgevinkt, schema’s te hebben opgesteld en weer verdeeld in kleinere schema’s, was tijd eindelijk weer die heerlijke voortvloeiende warme massa die zich oeverloos voor haar uitstrekte, zelfs zonder dat ze zich erin hoefde te dompelen als ze dat niet wilde. Dit gevoel herinnerde ze zich alleen van toen ze klein was en ze begreep weer precies waarom ze als kind nooit naar bed had gewild.

En terwijl ze zich daar lag te verwonderen over hoe fantastisch het leven is als alles nog alle kanten op lijkt te kunnen bewegen, klonk van het ene op het andere moment het oorverdovende lawaai van de regen. 

 

Reacties kunnen niet achtergelaten worden op dit moment.