Octopus

Fran twijfelde. Toen haar nieuwe vriendin Amber uit Australië, die een stuk jonger was dan zij, belde met het treurige nieuws dat haar ex-geliefde bij Perth was omgekomen tijdens het duiken, pas zevenenveertig jaar oud, vrouw en vier kinderen, en dat ze een ceremonie voor hem wilde houden bij Old Men’s, waar ze hem een offer zou brengen dat hem via de zee bereiken zou, had ze meteen aangeboden een bloemenkrans te maken. Ze had een keer eerder een zeebegrafenis meegemaakt, een tante die er altijd al een wat alternatieve levensstijl op nahield had aangegeven na haar dood in de wateren van  Bristol, waar ze haar leven lang gewoond had, op een vlot de zee in te willen drijven. Het was geen makkelijke wens geweest. De tante, die altijd een beetje boven de werkelijkheid had gezweefd en zich van feitelijke kennis minder aantrok, had duidelijk ook nagelaten hier research naar te doen. Zeebegrafenissen, wat niet hetzelfde was als vanaf het strand de zee in varen, maar betekende dat je vanaf een schip in het open water de zee in werd gegleden (dat eerste was helemaal streng verboden), waren slechts op vier plaatsen in het Verenigd Koninkrijk toegestaan, en de dichtstbijzijnde daarvan was Isle of Whight, zo’n honderd mijl van Bristol. De vraag was of dit binnen haar wensen viel. De meesten van de inner circle dachten van niet, ze was meer verknocht aan haar woonplek dan aan de zee, sommigen vonden dat ze het stiekem toch moesten doen, daar in de wateren bij Bristol, haar lijk vanaf de kust door de golven mee laten voeren. Maar onder het mom dat de tante niet zou willen dat ze door haar in de problemen kwamen, werd de mogelijkheid algauw weer afgeschreven. Ze waren tot een compromis gekomen. In de wateren bij Bristol zou een ceremonie plaatsvinden, en werd een pop van stro te water gelaten. Haar lichaam zou verbrand worden en tijdens de ceremonie worden uitgestrooid over zee. Alle aanwezigen mochten een klein hoopje uit de urn scheppen, waarbij ze er goed op moesten letten dat 1. er voor iedereen genoeg overbleef en 2. het as niet door een golf terug op de stenen werd gegooid. Ze hadden tegen elkaar gezegd dat het mooi was dat ze op zo op alle manieren aan haar wensen tegemoetkwamen, maar ieder voor zich had gevoeld dat ze op alle manieren net niet aan haar wensen tegemoetkwamen. Tenminste, Fran had dat gevoel. Niet dat ze er iets aan konden doen. Maar toch, wat voelt als een groter falen dan iemands laatste wens niet in vervulling brengen?

Fran was dol op haar tante geweest, ze had graag geluisterd naar haar rare afwijkende en toch zo overtuigde denkbeelden over de wereld. Ze wist dat ze ruimhartig was en hun gezamenlijke besluit zou omarmen, maar de dag van de begrafenis was evengoed extra treurig door een algeheel gevoel van desillusie. Het regende, en het beeld van de bos rode en witte rozen die na de amateuristische pop het water in werd gelaten had haar intens droevig gestemd. Ze dobberden daar maar een beetje rond, sommige stelen konden niet bij het water, anderen wel maar hadden er niks aan, het was immers zout water, net als dat ze niks aan de druppels hadden die steeds plagerig langs ze gleden. De rozenblaadjes raakten aan twee kanten tegelijk doordrenkt, je wist dat ze snel zouden gaan rotten en vergaan. Er zou een bosje doornige groene takken overblijven. Fran had haar hoofd afgewend en zich afgevraagd of daar niet beter over nagedacht had kunnen worden. Wie laat er ook een bos bloemen te water. Een krans. Het had een krans moeten zijn.

Voor haar lagen een aantal bergjes bloemen, ieder een andere kleur en structuur. Om de bloemen te verbinden had ze een paar stevige varentakken gekozen, die ze in elkaar gekruld en waar ze de bloemen nu in kon steken. Oranje, paarse, blauwe en witte. Maar ze twijfelde waar ze de overhand aan moest geven. Wit lag te veel voor de hand. Blauw zou misschien wegvallen in de zee. Het liefst koos ze paars, maar ze wist niet of dat kon voor een man. Steve had er in ieder geval een hekel aan. Oranje bleef over. Ze wou dat ze van die gele bloemen had gekocht. De namen wist ze niet. Ze had ze gevraagd, in haar beste Indonesisch, maar het was een vraag om de vraag geweest. De vraag was een prestatie op zich. Het antwoord ook nog tot zich nemen, dat was te ingewikkeld. Net als wanneer ze een prijs vroeg. Ze keek daarna zo opzichtig op het rekenmachientje dat het scherm altijd haar kant op werd gedraaid.

Maar de gele hadden er niet fris uitgezien. Wat betekende oranje? Fran ging achter de computer zitten en begon te zoeken. Spontaniteit, levensgenieter, in zichzelf gekeerd, rijpe vrouw, ze vroeg zich af of al deze eigenschappen zich in één persoon verenigen konden, en realiseerde zich toen pas dat ze de man in kwestie niet kende. Maar dat oranje te opzichtig was. Bij haar excentrieke tante zou het hebben gepast, voor deze onbekende noodlottige duikinstructeur was het te riskant.

Ze had niet gevraagd hoe hij was omgekomen, omdat dat niet past in zulke situaties. Als je op televisie hoorde over iemand die zelfmoord had gepleegd, werd er nooit bij vermeld hoe. Niemand vroeg ernaar, niemand had het erover, terwijl zij er vast niet als enige nieuwsgierig naar was.

De algemene gedachte was dat zelfmoord zwak was, maar Fran kon zich niets dapperders indenken. Een mes op een fatale plek in je eigen lichaam steken, de trekker overhalen terwijl je een revolver in je mond houdt, een touw om je nek binden en dan die stoel wegschoppen. Grote tekenen van moed. Van wanhoop, natuurlijk, dat begreep ze heus wel, maar je kon wanhopig blijven of er een einde aan maken. Wat haar betreft was er dus niets ongepast aan het vermelden van hoe iemand zelfmoord had gepleegd, het was eerder een eerbetoon. Een te plastisch eerbetoon, zouden de meesten vinden.

Fran had na het telefoongesprek een paar uur lang gegoogeld op manieren waarop duikers dood konden gaan. Scubaduiken was de gevaarlijkste soort, had ze ontdekt. Je kon daarmee tot dertig meter onder water zonder dat je met het oppervlak verbonden was. Ze zag een blauwturkooisen wereld voor zich met vreemde tentakelachtige vissen en planten. De wereld waar haar tante naartoe had gewild. Als ze mocht kiezen, zei ze altijd, zou ze terugkeren als reuze-octopus, die twintig meter lang kon worden en zelden boven water kwam.

Verder waren er vooral verhalen over haaien. En foto’s. Een vrouw met een enorme hap uit haar heup. Iemand die in de bek van een haai worstelt. Als iemand door een haai is opgegeten, vroeg ze zich af, zeg je dan dat hij bij het duiken is omgekomen? Fran dacht van niet. Je zegt dat hij een fatale aanval van een haai niet heeft overleefd. Die manier kon ze uitsluiten. Als iemand zichzelf opblaast zeg je waarschijnlijk ook dat iemand zichzelf heeft opgeblazen, in plaats van dat hij zelfmoord heeft gepleegd. Sommige soorten overstijgen de noemer.

Anderhalf uur nadat ze aan haar boeket begonnen was kwam Steve thuis. Ze had van de planten in de open badkamer achter nog een paar van die tropische lange rode bloemen met kolkjes gehaald, zonde eigenlijk, maar voor een dode een mooie opoffering. Ze zou de tuinman erop wijzen en vragen of ze weer aangroeiden, en anders plantten ze wel wat bij.

‘Prachtig!’ riep Steve meteen uit toen hij het resultaat zag. Zijn gezicht glinsterde van de zweetdruppels en alles aan hem straalde warmte uit. Ze keek tevreden van hem naar het boeket. Het was inderdaad niet slecht. En het was klaar. Ze legde het met twee handen zorgvuldig voor zich. Steve opende de ijskast.

‘Als ik zelfmoord pleeg,’ zei ze tegen hem, ‘mag je aan iedereen vertellen hoe ik het gedaan heb.’

Steve vroeg hoe ze dat dan van plan zou zijn. Daar had Fran nog niet over gedacht.

‘Verdrinken schijnt mooi te zijn,’ zei ze. ‘Ik zou een baksteen om m’n nek binden en van een brug springen.’

‘Dan moet je wel zorgen dat ze je vinden,’ zei Steve, ‘anders kan ik het ook niet rondvertellen.’

Hij grijnsde naar haar, opende een blikje ginger ale en bood haar er met een gebaar een aan. Ze schudde haar hoofd en liep met haar ogen de krans nog eens na. ‘De bodem van een rivier is misschien wel een treurige plek,’ zei ze peinzend. ‘Er zou modder kunnen liggen en oude verroeste huishoudapparaten en er zouden ratten om me heen zwemmen. Misschien wel aan me knagen.’

Steve kneep in het vlees van haar mollige, roze-witte arm. ‘Ze zouden een goed maaltje aan je hebben.’

Fran giechelde. Hij goot nog wat vocht in zijn keel en zette het lege blikje op het aanrecht. ‘Laten we gaan,’ zei hij. ‘Het verkeer is een ramp op dit tijdstip.’

Fran wendde zich weer tot haar krans. ‘Hoe hou je zoiets eigenlijk vers?’

 

Ze reden langs de Jalan Kerobokan en schoven een meter of drie per minuut vooruit. Op de achterbank lag de krans op een bedje vochtige watten. Fran keek af en toe om. Langs hen schoten scooters alle kanten op. Steve, die achter het stuur zat, kon zich ergeren aan hun roekeloze gedrag, maar Fran was aan ze gehecht, vanwege de soepelheid en bewegingsvrijheid die ze uitstraalden. In één tel konden ze wijken voor een onverwacht obstakel en uitschieten in een sierlijke bocht, waarbij het gezicht van de bestuurder meestal onbewogen bleef. Ze hadden iets onaantastbaars. Op dit moment stelde ze zich voor dat zij een grote, logge vis waren die in een nette rij zwom met andere grote, logge vissen, recht op een doel af, terwijl aan alle kanten tussendoor kleurige visjes wegschoten, die er, zoals vissen dat doen, voor zorgden dat ze je nooit aan zouden raken.

‘Zwemmen vissen wel eens in een rij?’ vroeg ze Steve, terwijl ze opzij keek langs de weg, waar een vrouw aan het lopen was. Fran volgde haar even met haar ogen. Een fietser zag je op deze smalle tweebaanswegen omgeven met winkeltjes en planten nog wel eens, een voetganger was buitengewoon zeldzaam.

‘In een school,’ antwoordde Steve. ‘Meer een snelweg dan een tweebaansweg.’ Ze hoefde hem nooit haar gedachtegang uit te leggen. ‘Maar verder zijn er wel parallellen. Vissen die in scholen zwemmen schijnen geen idee te hebben waar ze zijn, en geen idee van een of andere structuur. Ze hebben geen doel, alles gebeurt toevallig.’

‘Ah, maar wij hebben een doel,’ zei Fran. Ze waren de vrouw voorbij gereden, het was een blanke vrouw in een minirok, dat wil zeggen, hij was oorspronkelijk misschien tot over de knieën maar door het lopen flink omhoog opgekropen. Met haar slippers liep ze over de witte rand die de weg markeerde op zo’n anderhalve meter afstand van hun auto, net niet in de modder. Ze was niet gekleed op een wandeling in de brandende zon, voor zover je daarop gekleed kon zijn. Toen ze ver genoeg gepasseerd waren bekeek Fran haar verhitte gezicht in de autospiegel. Haar wangen waren rood, haar blik was tegelijkertijd afwezig en gefocust.

‘Een missie,’ lachte Steve. ‘Maar vissen zouden dan weer nooit in een file terechtkomen. Die zorgen voor een constante stroom.’

Fran dacht na. ‘Dat is makkelijker als je geen missie hebt…’

Ze volgde de vrouw met haar ogen in de autospiegel. Ze had een zwarte kantoortas om een schouder, in haar ene hand een fles water en in haar andere hand een pakje sigaretten. Ze bleef op dezelfde hoogte als de auto maar hield ze niet in de gaten, zoals een duiker bij een school vissen zou doen. Ze was een solitair beest. Een kwal misschien, of een octopus.

Toen ze de auto, die stilstond, weer naderde, draaide Fran het raampje open. De vrouw liep nu toch door de modderige geul naast het asfalt om het verkeer op het smalle stuk weg niet te hinderen, om te voorkomen dat het haar zou hinderen. Ze reageerde niet op wat haar vanaf de eet- en wachthuisjes langs de weg werd toegeroepen. Of ze iets wilde eten, waar ze vandaan kwam, waar ze naartoe ging. Haar blik bleef schuin voor zich op de weg gericht. Haar gedachten waren bij haar missie, wat die ook zijn mocht. Ze leek in het geheel niet verbonden met die aarde waar ze haar blik zo onverstoord op liet rusten. Fran voelde zich bezwaard om de vrouw ook iets toe te roepen, maar zette zich er toch toe. ‘Ik zou je een lift willen geven, maar je bent sneller dan wij!’ De vrouw keek verschrikt opzij, vertrok haar gezicht  toen tot een beleefde grimas en liep door. Misschien ook omdat Fran, deels vanwege de hittevlaag die ze voelde en deels vanuit schaamte, onmiddellijk na haar aanbod haar raampje weer had dichtgedaan, wat, realiseerde ze te laat, niet erg uitnodigend was.

Er was iets woests in de blik van de vrouw. Er was iets met haar. Ze ging met zichtbare moeite sneller lopen, als om Fran uit beleefdheid haar gelijk te tonen, en stak een smal bruggetje over waar de scooters ternauwernood langs haar gleden. Fran leunde weer achterover en staarde voor zich uit. Steve bekeek haar via de achteruitkijkspiegel en zag haar vertwijfeling. ‘Je deed wat je moeder altijd deed,’ zei hij, en vervolgde met verhoogde stem: ‘Ik zou een glas wijn voor je in willen schenken maar het is misschien van niet, Ik zou een sandwich voor je willen maken maar je moet waarschijnlijk snel weg.’ Fran knikte geschrokken. Al was het haar eigen moeder, zij was altijd te beleefd geweest om op zo’n quasiaanbod zelfs maar te reageren. Ze glimlachte dan, met ingehouden spijt. Maar Steve had, tot haar vreugde, aangeleerd te zeggen: ‘Doe mij dat glas maar, hoor’, of ‘Ik lust wel een sandwich.’

Ze naderden de vrouw weer. Fran deed opnieuw het raam open. ‘Wil je misschien toch een lift, we gaan richting Old Men’s en in de auto is het in ieder geval wat koeler, verderop zal het ook wel weer rijden, of…’ Ze schudde automatisch haar hoofd. ‘Of liever niet?’

Ineens snapte ze haar moeder. Het was de angst te worden afgewezen, je te veel met een ander te bemoeien, want waarom zou deze vrouw hier helemaal alleen lopen in de hitte als ze daar niet zelf voor gekozen had? Vraagt een vis uit een school een octopus om erbij te komen? Is dat niet vreselijk ongepast?

Ze voelde zich net zo rood als die vrouw kleuren en moest zich inhouden het raam niet opnieuw snel te sluiten, alsof er niks gebeurd was. Maar de vrouw knikte en zei, in accentloos Engels: ‘Ja, dat lijkt me eigenlijk erg fijn. Wat aardig van u.’ Het klonk dankbaar. De geciviliseerde toon verbaasde Fran, misschien was ze toch een van hen.

Ze knikte tevreden en gebaarde naar de deur achter haar.

De krans lag bij het portier waar de vrouw zou instappen. Ze schoof hem behoedzaam opzij voordat ze ging zitten. ‘Lekker koel,’ zei ze alleen. De rok liet ze zitten zoals die zat. Als ze haar best deed had Fran haar onderbroek kunnen zien.

Ze wilde haar vragen waarom ze hier liep, hoe lang ze al aan het lopen was, waar ze vandaan kwam, wat ze hier deed, waar ze naar op weg was en wat ze van de bloemenkrans vond. Maar ze hield haar mond. Want dat deed de vrouw ook.

‘Waar moet je eigenlijk heen?’ vroeg Steve, na weer drie meter.

‘Twee stranden verderop. Ik kan er bij Old Men’s uit.’

Ze depte met haar hand het zweet van haar voorhoofd , waarbij haar zonnebril naar beneden gleed. Ze liet hem liggen op haar benen. Haar ledematen waren lang en zwierig als die van een octopus, maar het waren er niet genoeg. Fran zag voor zich hoe uit een van de vele auto’s in de rij die ze nu vormden acht tentakels zouden kronkelen, alle kanten op, met zuignappen waarmee ze af en toe een scooter die te dichtbij kwam opzoog en een stuk verderop weer losliet, of een auto, om de baan vrij te maken. Als ze alleen met Steve was geweest had ze hem haar beeld overgebracht en had hij er nog een hilarisch detail aan toegevoegd, maar hun vertrouwelijke bubbel was doorbroken door een wezen dat ze nog niet kon duiden, en dat niet erg toegankelijk leek. De stilte maakte haar nerveus. De andere twee leken daar geen last van te hebben. Alsof het heel normaal was dat zij drieën, al dan geen soortgenoten, elkaar in deze krioelende massa gevonden hadden. In de achteruitkijkspiegel bestudeerde ze de stille gast, die een flinke slok water nam en vanuit haar ooghoeken naar de krans keek. Ze was aan het bijkomen, snapte Fran.

‘Hij is erg paars, hè?’ zei Fran. Ze hintte, en voelde Steves geamuseerde blik vanuit zijn ooghoeken op haar rusten.

‘Hij is mooi,’ zei de vrouw. ‘Je ziet hier niet vaak bloemen. Is dit uw vak?’

Weer die verbazingwekkend beleefde toon, die helemaal niet bij haar verweerde voorkomen paste. Fran lachte. ‘Nee hoor, we zijn met pensioen. Als het mijn vak was had ik geweten hoe ik ze vochtig moest houden. Maar die watten zullen hun werk wel doen.’

De vrouw keek nu naar haar constructie, en Fran constateerde met geruststelling dat uit haar blik vertrouwen sprak. Ja, die watten zouden hun werk wel doen.

‘Het is een onmogelijk kruispunt,’ mopperde Steve.

‘Om de hoek wordt het beter,’ zei de vrouw.

Steve knikte. Fran had het benauwd. Ze deed het raam weer een stukje open. Dat mocht niet van Steve als de airco aan was, en al helemaal niet als de auto stilstond. Maar hij zou haar niet corrigeren met een gast erbij, als hij het al zou doen, als hij het al zou merken. Al zijn aandacht was op de weg gevestigd, hoe weinig er ook gebeurde. Mensen in files vertonen dom gedrag. Het enige waar ze mee bezig zijn is het verkeer, terwijl dat het enige is waar je niet meer bezig moet zijn. Niet voor die paar meter per minuut die je vooruit komt. De felbegeerde tijd die zich ineens in overvloed aan je aanbiedt wordt alleen benut om ergernis te uiten omdat die tijd op een andere manier besteed had moeten worden. Fran daarentegen vermaakte zich goed in files. Ze keek om zich heen, kleurde de mensen die ze zag in naar eigen gelieven en voelde nooit haast. Ook nu niet. De ceremonie zou om vier uur zijn, maar maakte het voor de dode duiker iets uit als de krans een kwartier later het water in zou glijden? Zou Amber het haar kwalijk nemen? Ze waren op tijd van huis vertrokken, daar hield op wat zij eraan konden doen, vanaf dat moment waren ze overgeleverd. Haar tante had beweerd dat ze in verschillende tijdseenheden leefde. Ze oversteeg de gangbare wetten van de natuurkunde en bevond zich in meer dan één universum tegelijk, waardoor alle vaste begrippen relatief werden. Waardoor ze, had ze altijd beweerd, precies wist wat wel en niet belangrijk was. Omdat Fran het tweede gedeelte geloofde, dat haar tante zoals maar weinig mensen kunnen dat onderscheid kon maken, had ze het eerste gedeelte er ook maar bijgenomen, ongeacht of het botste met haar eigen ratio.

Het was een van de dingen die Fran hier fijner vond dat in Engeland. De mensen hier zagen in dat tijd maar een bepaling was, of, misschien beter gezegd, begrepen niks van de westerse fixatie op tijd. In je leven was je een bepaalde hoeveelheid tijd gegeven, zonder dat je een idee had hoeveel. Wat had het dan voor zin om zo bezig te zijn met die hoeveelheid? Het was alsof je een chocoladereep kreeg zonder dat je kon zien hoe lang die was. Je kon heel voorzichtig hapjes nemen, je er voortdurend van bewust dat die reep op een gegeven moment op zou zijn, maar je kon ook gelukkig zijn met zoiets lekkers en er intens van genieten. Je moest je eraan overleveren. Net als aan de zee. Daarom hield haar tante van de zee.

Maar Steve kon zich niet goed aanpassen. Hij werd nog steeds boos van stilstaand verkeer, van uitgelopen afspraken, van dingen die niet gebeurden op het moment dat hij ervoor gekozen had.

Fran opende het dashboardkastje en haalde er een rol Mentos uit tevoorschijn. Ze bood Steve en de vrouw er een aan. Beiden bedankten.

‘Wat gaat u doen met de krans?’ vroeg de vrouw.

‘Een vriendin van mij heeft een vriend verloren. Hij is omgekomen bij het duiken en ze gaat hem een offer brengen.’

‘Hoe is hij omgekomen?’

Fran draaide haar hoofd om en keek de vrouw voor de derde keer recht aan. Haar hoofd was al minder rood en haar ogen stonden rustiger. Als zij zo direct naar oorzaken vroeg, zou Fran dat dan ook bij haar mogen doen?

‘Wat denk jij?’ vroeg ze.

De vrouw schoot in de lach, maar herstelde zichzelf meteen. ‘Sorry,’ zei ze, ‘ik heb nooit eerder naar iemands dood moeten raden. Maar ik denk een haai.’ Ze keek bedenkelijk en voegde er toen aan toe: ‘Of een reuzenoctopus.’

Fran twijfelde of de vrouw dat laatste echt had gezegd. Fran twijfelde of dit een teken was, of er een boodschap was die de vrouw haar over wilde brengen. Wel vaker dacht ze in iemand de reïncarnatie van haar tante te herkennen, die haar door bepaalde signalen probeerde duidelijk te maken dat zij het was. Het leek haar zo logisch. Als je in reïncarnatie geloofde en het blijkt echt te bestaan, dan ga je toch je dierbaren opzoeken om dat te vertellen? Aan de andere kant: waarom zou het zo ingewikkeld moeten, waarom zou het via tekens moeten en zou ze zich niet gewoon direct bekendmaken? Was dat te gewoontjes, of ongeloofwaardig? Steve was ondertussen enthousiast geworden. ‘Toch is het een goed spel,’ zei hij. ‘Ga maar na, van hoeveel grote mensen weet je nou eigenlijk hoe ze dood zijn gegaan? Shakespeare, Ghandi, Einstein, nou?’

Fran en de vrouw keken elkaar afwachtend aan. Steve had gelijk, het wás een goed spel, maar omdat ze niet vertrouwd genoeg waren erop door te gaan viel de volgende stilte, die dit keer door de vrouw werd onderbroken.

‘Nou?’ vroeg ze. ‘Had ik het goed?’

‘Ik weet het ook niet,’ zei Fran. ‘Ik weet niet hoe hij is omgekomen.’

‘Misschien is het niet belangrijk hoe mensen doodgaan,’ zei de vrouw. ‘Niet belangrijk genoeg om de geschiedenis te halen. Alleen de spectaculaire verhalen zijn bekend.’

‘Marilyn Monroe,’ knikte Steve. ‘John Lennon, Socrates.’ Eindelijk had hij een manier gevonden om zich te vermaken in de file.

‘Zelfmoord en moord,’ zei de vrouw.

‘Mijn lievelingstante had een hersenbloeding, en nog een. Ze lag een tijd in coma en toen hebben we er een eind aan gemaakt,’ zei Fran ineens. ‘Daarna zijn we vanuit Engeland hierheen vertrokken. Van de ene op de andere dag.’

Ze sloegen de hoek om, en kort erna weer een hoek, waarna het verkeer weer begon te rijden. De vrouw trok haar rok omlaag, alsof ze zich ineens bewust werd van de situatie, nu alles weer wat normaler werd, nu ze in een rijdende auto zaten in plaats van in een vacuüm van tijd. Of misschien was het vanwege het verhaal over de dood van Frans tante, een uiting van respect.

‘Ze was hindoe,’ ging Fran verder. ‘Ze geloofde in reïncarnatie. Ze geloofde dat mensen hun eigen leven uitzoeken.’ Ze bekeek de vrouw onderzoekend, bespeurde een teken in haar reactie. Ze leek de theorie oprecht te overpeinzen, maar algauw weer te verwerpen. Haar uitdrukking maakte duidelijk dat ze niet had gekozen voor de situatie die haar hier had gebracht, lopend door de hitte, met een te zware tas en opkruipende rok. Haar scooter kon kapot zijn gegaan (maar hoe moest dat met die rok op de scooter?). De benzine op. Ze was de sleutel kwijtgeraakt. Of de weg. Ze moest onderweg tientallen liften aangeboden hebben gekregen, tientallen vragen, en was er blijkbaar niet op in gegaan. Dat zij hier nu zat had te maken met waar ze beiden vandaan kwamen, dat ze zich nu alle drie in een onvertrouwde omgeving bevonden, ver van huis, en al waren ze hier om hele verschillende redenen, die ze niet eens van elkaar kenden, ook al wisten ze niks van elkaar en elkaars achtergrond, ook al hadden ze elkaar nooit ontmoet en zouden ze elkaar naar grote waarschijnlijkheid nooit meer ontmoeten, toch voelden ze zich veilig in elkaars gezelschap, als drie makrelen die elkaar treffen in een school van baracuda’s en niet meer van elkaar wijken tot ze op een vertrouwde plek zijn beland.

‘Ik moet er niet aan denken mijn eigen leven uit te zoeken,’ zei de vrouw tenslotte.

‘Precies dat zei ik ook altijd tegen mijn tante!’ riep Fran uit. ‘Veel te ingewikkeld!’

Steve lachte. ‘Fran weet nog niet eens of ze een scone of een muffin wil als ontbijt. Aan die beslissing worden vele kostbare minuten besteed. Hoe kan je dan kiezen wat je wilt zijn?’ Hij kneep weer even in haar arm, zijn vaste uiting van liefde, maar die was zo klam geworden door de hete lucht die door het open raam naar binnen stroomde dat zijn vingers weggleden.

De vrouw keek haar vriendelijk aan, haar ogen stonden niet langer woest. Ze was zichtbaar afgekoeld. ‘Heb je geen scooter?’ vroeg Fran.

De vrouw haalde haar schouders op. ‘Ik hou van lopen. Ik heb me alleen in de afstand vergist.’

Fran bleef haar aankijken om in te schatten of ze de waarheid sprak. Het was tegelijk dom en dapper om hier nu te gaan lopen. Als ze inderdaad uit vrije wil een wandeling van ruim een uur langs de weg was gaan maken, zou ze hier nog niet lang wonen. Ze bedacht of ze haar een mooie weg kon aanraden, over het strand, langs de sawahs, de vulkaan op, maar voor dat ze iets kon zeggen zei de vrouw: ‘Hier kan ik eruit.’

Fran zocht instinctief naar een reden haar langer in de auto te houden, maar Steve stopte de auto al en parkeerde hem langs de weg. De vrouw stapte uit, wenste ze veel geluk bij de ceremonie en dankte heel hartelijk. Daarna liep ze weg. Steve draaide de sleutel weer om en draaide de weg op, terwijl achter hem twee scooters als traag elastiek opzij schoten, en terug. Hij toeterde nog een keer en de vrouw zwaaide. ‘Misschien zien we elkaar nog eens!’ riep Fran door het open raam. De vrouw knikte. ‘Ik ben Fran! En dit is Steve!’ De vrouw riep iets terug, maar Fran verstond het niet. Ze keek haar na, haar slome passen, waarvan ze er al te veel had gezet. Haar rok begon alweer omhoog te kruipen, haar schouder trok een beetje krom door het gewicht van de tas.

In de spiegel zag Fran dat sommige bloemen begonnen de hangen. Toen ze de krans wilde pakken zag ze op de grond bij de achterbank de zonnebril van de vrouw liggen, en bukte zich om hem op te rapen. Meteen draaide ze zich daarna om om te zien hoe ver de vrouw inmiddels was. Maar Steve, die het zag, schudde vastberaden zijn hoofd. ‘We zijn al te laat. We kunnen hem niet nabrengen. Ik kan hier niet keren.’

Er was niks tegen in te brengen. Fran bekeek de bril en poetste de glazen schoon met haar sjaal. Daarna legde ze hem voor zich op het dashboard, stroopte haar broekspijpen wat verder omhoog, zodat de watten geen afdruk op de stof zouden achterlaten, en legde de krans op haar knieën om aan haar volgende taakje te beginnen, waar ze nog een paar minuten de tijd voor had. Het lauwe vocht van de watten prikte aangenaam tegen haar blote huid. De warmte in de auto had de airco definitief verslagen. Steve, die het nu pas leek te merken, drukte op het knopje om de ramen te sluiten.

Reacties kunnen niet achtergelaten worden op dit moment.