De machtige dorpsgek

Na tien maanden elke dag drie kwartier heen op de scooter en minstens anderhalf uur terug met de auto, besloten we de kinderen toch maar soms uit school te laten ophalen. Dan had ik meer tijd voor werk en als ze thuiskwamen wat meer aandacht voor hen zodat ik spelletjes kon doen en boterhammen smeren in plaats van dat ik vooral moe was van het drukke verkeer en verlangde naar een biertje en het checken van mijn mail.

De reden dat we er zo lang mee gewacht hadden was behalve dat het wennen is aan het idee een chauffeur te hebben die je kinderen uit school haalt, dat de ritten eigenlijk heel leuk waren – zolang ik maar rijden kon en niet ergens stond ingeklemd tussen andere voertuigen. Heen op de scooter was sowieso elke dag feest, er is weinig wat een vrijer gevoel geeft dan scooter rijden door mooie landschappen. Ik had meestal haast en weinig tijd om onderweg te stoppen, maar keek goed om me heen en registreerde van alles wat ik later wilde ontdekken. Ook terug in de auto ontdekten we steeds nieuwe buurten in mijn zoektocht naar de ene na de andere sluiproute om de drukke wegen te omzeilen. Bovendien was het quality time. Niemand kan ergens heen en dus bedenk je allerlei manieren om die anderhalf uur met elkaar door te komen. Meestal ging dat heel goed, zongen de kinderen een uur lang Indonesische liedjes die ze op school hadden geleerd terwijl ik af en toe trots in de achteruitkijkspiegel naar ze keek. Soms ook was er een uur lang ruzie over wie te hard zong en wie op welke plek mocht zitten en te veel ruimte in beslag nam – letterlijk en figuurlijk.

We vroegen Kadek. Kadek is onze satpam, de bewaker, die onze villa en die ernaast vanaf negen uur ’s avonds tot zes uur de volgende dag in de gaten houdt – al ligt hij de keren dat wij laat aankomen ook wel eens te slapen zonder dat hij op ons reageert. Misschien herkent hij auto’s in zijn slaap, is dat een van de kwaliteiten die je als satpam moet hebben. Een paar weken geleden appte hij dat er ’s nachts twee vreemden bij ons huis waren geweest, een man en een vrouw, en dat de man heel sterk was; ‘I almost killed.’ Was hij bijna dood geweest? Had hij hem bijna vermoord? Toen we het navroegen bleek dat ze zich in de villa hadden vergist en dat Kadek zich vooral kapot was geschrokken. Als hij niet in het bewakersgebouw zit, zit hij vaak tegenover ons huis bij het buurtkraampje te roken te drinken te praten en horen we hem als we in bed liggen nog zijn hese lach lachen. Overdag komt hij soms met zijn oudste zoontje om de bladeren van de binnenplaats op te vegen en het lege huis naast ons op orde te houden en op zondag komen we hem soms tegen bij de eetmarkt op het strand. Hij is goedlachs en maakt op ons een betrouwbare indruk.

We kwamen op een vast bedrag voor in principe elke dag, terwijl het in de praktijk regelmatig zou voorkomen dat het niet doorging. Maar dan zou hij evengoed betaald zou krijgen. Het leek alsof hij dit nog liever wilde dan wij, het liefst wilde hij diezelfde dag nog beginnen, zelf waren we nog steeds aan het wennen aan het idee. Maar omdat hij zo aandrong sprak ik op woensdag van diezelfde week met hem af bij school om hem te laten zien hoe alles werkte.

Al snel ontdekte ik waarom hij zo’n haast had om voor ons te gaan werken. Hij vertelde vrijwel meteen nadat we elkaar gegroet hadden dat de baas van het dorp, laten we hem Pak Ari noemen, hem regelmatig als ‘sopir’ op pad stuurde maar nooit betaalde voor zijn diensten. Pak Ari was onder meer manager van het huis naast ons en leek Kadek te beschouwen als iets wat daar vanzelf werd bij geleverd. Kadek was er klaar mee. ‘Pak Ari is crazy,’ besloot hij zijn verhaal, terwijl hij hoofdschuddend de verte in keek, nu eens niet lachend, en met een nadrukkelijk gebaar zijn handen richting diezelfde verte bewoog, als om te zeggen dat deze Pak zijn hoofd was kwijtgeraakt, en verre van rationeel handelde. Ik was het, als ik zijn verhalen moest geloven, en dat deed ik want ze bevestigden de indruk die ook wij van hem hadden, met Kadek eens. Deze man kwam soms bij ons thuis, nodigde zichzelf dan uit naar binnen te komen samen met zijn eeuwig glimlachende vrouw die me erg lief leek maar die hij leek te beschouwen als zo’n sierlijke bloemenketting die heiligen tijdens ceremonies worden omgehangen, en keek uitvoerig om zich heen terwijl hij de reden uitsprak die hij had bedacht om ons te bezoeken, alsof elk kastje, elke plant, elk detail van ons huis hem inzicht verschafte. Hij had ons wel eens een motor met een kapotte rem bezorgd waarvoor we toch moesten betalen en begon in elk gesprek na een zin of vijf over de mogelijkheden die hij kon bieden en of we niet misschien wilden investeren in een van zijn vele projectjes.

Ongeveer op hetzelfde moment kreeg Omar, die ergens anders aan het werk was, een bericht van Pak Ari. Dat we zijn staff best af en toe mochten vragen maar niet elke dag. Die middag moesten er gasten van hem uit Ubud worden gehaald en had Kadek hem doodleuk verteld dat hij niet kon en nooit meer kon omdat hij voortaan de kinderen van Pak Omar uit school zou halen. En dat stelde Pak Ari niet op prijs.

Er volgde een hele What’sApp-conversatie waarin Omar uitlegde dat hij zich niet had gerealiseerd dat Kadek zijn ‘staff’ was en hem op allerlei manieren aanbood om hem tegemoet te komen, onder andere door de betaling via hem te laten verlopen. Wilde hij soms een commissie? Ari antwoordde in zeer gebroken Engels vermengd met Maleis en in Indonesische What’sApp-stijl (kort en direct, geen leestekens en geen nuances, ook geen emoticons) dat Omar er niks van begreep. Kadek mocht hier niks van weten, anders zou er ‘drama’ tussen hen komen. Omar belde hem op om het door te spreken, en kreeg opnieuw te horen dat hij er allemaal niks van begreep.

Dat was ook zo. We begrepen er allebei niks van en overlegden die avond wat we het beste konden doen. We appten Pak Ari dat we Kadek zouden zeggen dat hij altijd voorrang zou krijgen. De reactie van Pak Ari: je mag Kadek hebben, ik zoek wel een ander; ‘u is too much drama’. En dat Omar nooit meer tegen hem mocht praten.

Daar hadden we het graag bij gelaten, want in principe was dat een goede oplossing. We wilden Kadek als sopir en we hadden geen behoefte om tegen Pak Ari te praten. Maar het was helaas niet reëel. Hoe onredelijk Pak Ari ook was en hoe blij we ook met Kadek waren en hem dit gunden, het is in de Indonesische desa heel belangrijk om je buren te vriend te houden. En Pak Ari is niet alleen zo goed als onze buurman maar ook nog eens de machtigste (en rijkste) man van het dorp. Als hij zich tegen ons zou keren was het risico groot dat wij uit de gratie zouden vallen, en we hebben allerlei verhalen gehoord over wat er dan gebeuren kan. Van verstopte uitlaten en geaborteerde leidingen tot de immigratiedienst die regelmatig op bezoek komt en je op de een of andere manier probeert te pakken, waarop, mochten ze iets vinden, zelfs jaren celstraf kunnen volgen. Het rechtssysteem hier kunnen wij moeilijk doorgronden, je weet niet wat ze tegen buitenlanders allemaal kunnen verzinnen.

De verhalen hadden ons altijd ongeloofwaardig in de oren geklonken, die vriendelijke Balinezen zouden toch niet tot zulk kleingeestig gedrag in staat zijn? Maar nu we zijn toon lazen en merkten hoe onredelijk hij was, hoe agressief hij klonk zonder ook maar enigszins met ons mee te buigen, leken die scenario’s ineens akelig reëel, en werden we er weer eens op gewezen dat ieder die zich in het nauw gedreven voelt in staat is tot zulk kleingeestig gedrag. En er is misschien wel niet veel gevaarlijker dan een in zijn eer aangetaste machtige man.

We lieten het even rusten en kwamen toen los van elkaar beide op dezelfde oplossing. We waren heel blij, nodigden meteen Kadek bij ons binnen uit en stelden hem voor dat hij zijn vaste bedrag per maand zou krijgen mits hij Pak Ari altijd voorrang zou geven. De keren dat hij hem zou vragen zouden dus niet van zijn loon afgaan. Als het uit de hand liep, zagen we na de eerste maand wel weer verder. In onze ogen had iedereen zo zijn zin: wij onze sopir, Kadek zijn zekerheid en Pak Ari zijn opgeëiste privilege.

Maar Kadek vond dit helemaal geen goede oplossing, want inmiddels ging het hem allang niet meer om geld. Hij wilde nooit meer iets met Pak Ari te maken hebben, benadrukte opnieuw hoe crazy hij was – wat voor ons weer benadrukte dat we een oplossing moesten vinden, want we wilden geen ruzie met de dorpsmachtigste die ook nog eens crazy was. We drongen een beetje aan, maar het was duidelijk dat Kadek niet op andere gedachten te brengen was. Dit ging diep. We zagen hem tijdens het gesprek geen een keer lachen. Pas toen hij opstond en ons groette was hij plotseling weer een en al lach. Hij zei nog dat als we hem niet wilden, hij dat graag snel wilde weten want dan kon hij naar een ander baantje zoeken.

Nu konden we het dus sowieso niet meer goed doen. Kadek zou ons opvoeren als de oorzaak dat hij nooit meer voor Pak Ari kon werken, omdat hij trots was te kunnen zeggen dat hij een andere baan had, en voor Pak Ari waren wij de boosdoeners. We moesten of Kadek teleurstellen door te zeggen dat het toch niet doorging, tenzij hij alsnog ons aanbod wilde aannemen, en daarmee tegen onze eigen overtuigingen ingaan, of we moesten ruzie riskeren met de machtige dorpsgek. Omar ging later die avond nog naar Kadek om hem te vragen of hij ons gesprek niet tegen Ari wilde noemen. Ari stuurden we een bericht waarin we zeiden dat we nooit drama hadden willen veroorzaken. Dat meenden we tenminste. Het voelde laf om naar te pijpen te dansen van een zo onredelijk persoon.

Die nacht droomde ik dat Pak Ari en serial killer was die al diverse mensen in de buurt om brute wijze had omgebracht. Op een dag kwamen hij en zijn mannen, die allen een bepaald kostuum droegen, veel rood, een soort pofbroek en half blote buik met een brede zwarte riem, Omar halen samen met een meisje met wie hij aan een website had gewerkt en aan wie ik de avond ervoor een mail had gestuurd om iets praktisch te vragen, wat blijkbaar genoeg aanleiding was voor mijn onderbewuste om haar als figurant op te voeren. Ik keek toe vanuit het raam in onze slaapkamer, die zich in mijn droom op een bovenste verdieping bevond van een soort paleis, en de kinderen waren in een van de andere vertrekken. Zo keek ik toe wat er gebeurde. Omar en het meisje werden het veld op mee genomen, onder vriendelijk glimlachen en leuke voorwendselen, maar toen ze ver genoeg waren werden ze omsingeld en kwamen uit de brede zwarte riemen enorme knuppels tevoorschijn die ze ophieven terwijl ze steeds dichterbij hen kwamen. Ik moest heel snel bedenken of ik ze te hulp zou schieten, waarbij ik natuurlijk geen schijn van kans maakte, of bij mijn kinderen bleef in dit gebouw waar nog meer van die gekostumeerde mannen aanwezig waren. Ik weet gelukkig niet meer hoe het verder ging, meestal zorg ik dat ik op dit soort momenten ontwaak. Maar eenmaal wakker had ik geen erg gerust gevoel over de situatie.

Ik vertelde Omar mijn droom en in de loop van de dag kamen de cryptische appjes weer (‘als je blij bent met deze situatie dan gaan we nu van start, anders hou je je mond en geef je hem de baan niet’; welke optie was nou welke? Hoezo ‘hou je je mond’, dan moesten we Kadek dat toch op zijn minst laten weten? En Omar mocht toch sowieso al nooit meer tegen hem praten?) en los van wie er gelijk had konden we eigenlijk maar één ding concluderen: wij willen hier niet tussen zitten. We zeiden Pak Ari, ook weer gemeend, dat we ons niet met zijn zaken wilden bemoeien en dat we Kadek de job niet zouden geven als het zo ingewikkeld was. Die avond moesten we het gesprek met Kadek aan.

Dat deed pijn. Het regende en we gingen zitten op het trappetje voor onze voordeur, onder de planten. We legden uit dat we hem wel regelmatig konden vragen, maar hij was zo blij geweest met die zekerheid, dat eeuwige excuus om de man te weren die hij leek te haten. Omar hield het kort, zei dat we het toch maar anders zouden doen (dat was verstandig hier, legde hij me achteraf uit: praten op een ‘need to know-basis’). Maar ik kon het niet over mijn hart verkrijgen Kadek niet uit te leggen hoe het zat. Terwijl ik hem vertelde dat we ‘hadden begrepen dat hij Pak Ari’s staff was’, vlamden zijn ogen. Ineens was zijn normaal zo vrolijke gezicht pokdalig en grauw in het felle licht van de maan. We zeiden dat we hem echt heel graag wilden maar dat hij eerst zijn problemen met Pak Ari moest oplossen. Hij zei dat hij onze positie wel begreep en we spraken af dat hij in ieder geval de volgende dag onze kinderen naar school zou brengen.

Zodra we weer binnen waren hoorden we een scooter starten en wegrijden. We staken allebei een kretek op. We hebben het helemaal verkeerd gedaan, zei Omar. We hadden Pak Ari nooit mogen noemen, Kadek had zelf moeten uitvogelen wat er speelde. Al snel klonk een paar huizen verderop geschreeuw. In stilte rookten we onze sigaret op, terwijl we ons realiseerden dat dat het lastige is als je niet kan luisteren naar je gevoel en je overtuigingen, maar je probeert te schikken naar hoe het volgens anderen goed is. Dan doe je vaak toch onbedoeld het verkeerde.

Die nacht had ik geen nachtmerries maar ik vroeg me wel af of Kadek op zou komen dagen om mijn scooter te halen voor de rit naar school. Dat deed hij, en hij was vrolijk. Het ging baik baik, hij had lang met Pak Ari gesproken en hij mocht (?!) onze kinderen halen als Pak Ari niks voor hem had. Er was blijkbaar een breekpunt geweest in hun ruzie, die ook bleek te gaan over dat Pak Ari een keer had beloofd te betalen voor de keer dat Kadek met vrouw en kind naar het ziekenhuis moest, maar dat nooit had gedaan. Kadek was dus in gaan zien dat hij er zelf meer aan had Pak Ari enigszins tegemoet te komen dan om zich mee te laten slepen door zijn trots. Onze kinderen kwamen vrolijk thuis en ik speelde spelletjes met ze en smeerde boterhammen. En ondertussen probeer ik uit te zoeken wat hier een goed gebaar is om je buren mee blij te maken. Niet dat ik zou weten wat in Nederland een goed gebaar is. Een uitnodiging misschien, een pan soep brengen of boodschappen doen als iemand ziek is. Maar als ik dat al deed was het uit vriendelijkheid, niet omdat ik iemand nodig had. En Pak Ari was niet ziek. Nou ja, niet fysiek.

Dit is nu de status quo. Pak Ari heeft macht en behoudt die macht, behoudt de mogelijkheid om Kadek te vragen voor hem te rijden zonder hem ervoor te betalen, terwijl wij er eigenlijk voor betalen, zonder dat hij zijn eigen beloftes aan hem nakomt, alleen omdat hij geld heeft en (daardoor) machtig is, en op deze manier blijft hij dat dus ook. Als je de moed hebt om je daaraan te onttrekken, zoals Kadek geprobeerd heeft, heb je weer te maken met anderen die zijn macht niet durven trotseren, zoals wij, en word je alsnog meegezogen in de machtsspiraal.

De wereld in het klein.

Kadek zal financieel waarschijnlijk beter af zijn nu we hem per keer betalen. Maar zijn trots, of, misschien erger, zijn toekomstbeeld, zal toch wel enigszins zijn aangetast. En wij hebben nu ineens iemand in de wijk voor wie we uit moeten kijken.

 

 

Reacties kunnen niet achtergelaten worden op dit moment.